Binnen dit thema zijn bronnen te vinden over het Noordwesten van Noord-Holland in de middeleeuwen. De middeleeuwen hebben in de oudere plaatsen wel documenten en archeologische sporen achtergelaten. Er zijn echter ook gemeenten die pas na de middeleeuwen zijn gesticht of waarvan het archief verloren is gegaan, waardoor bronnen uit sommige plaatsen ontbreken. De bronnen in dit thema gaan over de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Den Helder, Dijk en Waard, Heiloo, Hollands Kroon, Schagen en Texel.
De tijd van monniken en ridders (500-1000)
Aan het eind van het West-Romeinse rijk raakten veel steden verlaten. Veel mensen trokken zich terug op het platteland. Hier zochten ze bescherming van lokale heren en werden horigen. Na de val van het West-Romeinse rijk veroverden Friese stammen het grootste deel van Nederland. Zij hadden een heidens geloof en werden geregeerd door verschillende stamhoofden. Een van de Friese stamhoofden zetelde, op Texel, in Den Burg. De Friezen verenigden alleen achter een koning in tijden van oorlog. In 734 onderwierp de Franken de Friese stammen.
In het jaar 690 kwam de monnik Willibrord aan op de kust van het huidige Nederland. Willibrord predikte ook in de regio van Alkmaar en stichtte de eerste kerk in Noord-Holland, die van Heiloo. In Heiloo sloeg Willibrord een put, die na enkele wonderbaarlijke genezingen een bedevaartsoord werd. Een van zijn leerlingen Adelbertus predikte veel in de omgeving van Kennemerland. Hij werd door zijn rol in de bekering van het Kennemerland de patroonheilige van de abdij van Egmond
In 771 kwam Karel de Grote aan de macht. Hij was een oorlogszuchtige vorst en veroverde onder andere Saksen, Noord-Italië, Beieren en Oostenrijk. Om een sterk leger te kunnen onderhouden, maakte Karel de Grote gebruik van het leenstelsel. Hij gaf een stuk grond met boeren aan een lokale edelman die in ruil daarvoor ridders leverde in oorlogstijd. Dit stuk grond, ook wel domein genoemd, werd georganiseerd via het hofstelsel. Het hofstelsel was een systeem waarbij de lokale edelman zijn grond in drie delen verdeelde. Tweederde van het land was voor de onvrije boeren, (horigen) die het land mochten bewerken en een deel van hun oogst moesten afstaan in ruil voor bescherming van hun heer. Een derde deel van het land was van de heer zelf en de horigen moesten dit land ook bewerken. De abdij van Egmond is een goed voorbeeld van een religieuze instelling die het hofstelsel gebruikte op zijn landgoederen.
Karel de Grote maakte ook op een andere manier gebruik van zijn leenmannen. Karel zat namelijk ver weg en kon zijn landen hier in de regio zelf niet goed besturen. Daarom liet hij zijn leenmannen in zijn naam graafschappen en hertogdommen besturen. Ook Nederland werd in de achtste en negende eeuw in graafschappen verdeeld. De graven moesten allemaal trouw zweren aan Karel de Grote. Ze moesten hier onder andere orde houden, rechtspreken, legers verzamelen en hun graafschap verdedigen. Als Karel oorlog wilde voeren, moesten ze ook mannen leveren die mee konden vechten.
Het rijk van Karel de Grote viel vijftig jaar na zijn dood uit elkaar toen zijn kleinzonen het Karolingische rijk in drie stukken opdeelden. Die drie Karolingische vorsten waren geregeld met elkaar in oorlog. Tegelijkertijd begonnen Vikingen de kusten van West- en Noord-Nederland te plunderen. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de Karolingische keizer West-Nederland in leen gaf aan de Vikingen. De Vikingen vestigden zich echter kort in Nederland en aan het eind van de negende eeuw stopten hun aanvallen op de Nederlandse kust.
De tijd van steden en staten 1000-1500
In de elfde tot en met de veertiende eeuw was Nederland nog verdeeld in allemaal kleine vorstendommetjes. Aan het eind van de vijftiende eeuw hadden de Bourgondische hertogen het merendeel van de Nederlanden in handen gekregen. In de periode tussen de elfde en de vijftiende eeuw, vervijfvoudigde de bevolking van de Noordelijke Nederlanden. Om deze bevolking te voeden, lieten de heren en kooplieden grote veengebieden ontginnen. Hierdoor zakte de bodem en ontstonden er grote plassen en meren. Ter bescherming tegen het water moest men vervolgens allerlei dijken aanleggen.
In dezelfde periode kwamen ook steden op. De graven van Holland verleenden in de dertiende tot en met de vijftiende eeuw stadsrecht aan Alkmaar, Schagen, Winkel, Barsingerhorn, Niedorp, Langedijk en Texel. De landsheer deed dit in het geval van Alkmaar in ruil voor Alkmaarse militaire steun tegen de West-Friezen. Schagen en andere steden konden hun stadsrechten vooral krijgen omdat de graven geld nodig hadden. Met het stadsrecht kregen de steden verregaande autonomie. De steden mochten nu hun eigen bestuur aanstellen. Ook konden steden hun eigen criminelen veroordelen. De steden hadden zelfs eigen kleine stadslegers. Daartegenover stond wel dat ze af en toe belasting moesten betalen aan de landsheer en hem moesten helpen in zijn oorlogen.
In de nieuwe steden waren minder mensen werkzaam in de landbouw, waardoor sommige burgers andere beroepen konden beoefenen. Mensen met deze nieuwe beroepen richtten gilden op. Dit waren organisaties die voor de belangen van burgers met een bepaald beroep opkwamen. Zij reguleerden de prijzen en zorgden ervoor dat alleen burgers uit de stad een product konden maken. In de stad Alkmaar waren de gilden zelfs zo machtig dat ze in 1426 het stadsbestuur mochten benoemen. Helaas voor de gilden hield die regeling niet lang stand.
De ambachtslieden produceerden niet alleen voor de eigen markt, maar ook voor andere afzetmarkten. In de late middeleeuwen groeide de internationale handel, namelijk weer. Dit werd mede veroorzaakt door de herleving van de geldeconomie en de opkomst van banken. Na de val van het Romeinse rijk werd er nog maar weinig met geld betaald. Er werd vooral aan ruilhandel gedaan. Maar in de late middeleeuwen werd het dus weer normaal om met geld te betalen, in plaats van goederen. En bij een bank konden kooplieden nu geld dat ze in een andere plaats verdienden opnemen, zodat ze het niet mee hoefden te nemen tijdens hun reizen en het gevaar liepen beroofd te worden.
Niet alleen de steden werden sterker. Ook de macht van de staten groeide. In de tweede helft van de veertiende eeuw was Nederland nog verdeeld in allerlei kleine vorstendommetjes, maar daar kwam snel verandering in. In de periode tussen 1363-1473 wisten de Bourgondische hertogen via huwelijken, veroveringen en aankopen het grootste deel van de Nederlanden in handen te krijgen. De hertogen centraliseerden het bestuur. Zo richtten zij de Staten Generaal op en de grote raad als centraal gerechtshof en begonnen zij met regelmatige belastingen. De toenemende macht van de staat bedreigde soms ook de stedelijke zelfstandigheid. Alkmaar kwam in de vijftiende eeuw twee keer in opstand en werd twee keer verslagen door Bourgondische troepen. Alkmaar raakte hierdoor twee keer zijn stadsrechten kwijt. Ook Schagen overkwam dit in 1426.
De toenemende macht van de staat was ook een doorn in het oog van de kerk. De katholieke kerk die eind dertiende eeuw op het hoogtepunt van haar macht was, verloor hierna snel terrein. In de veertiende eeuw dwong de koning van Frankrijk de paus om naar Avignon te verhuizen. Vervolgens waren er tussen 1376 en 1415 meerdere pausen tegelijkertijd. Ook in het graafschap Holland perkten de graven de macht van de kerk in. Zo moesten geestelijken evenveel belasting betalen en mochten kloosters geen land meer kopen of erven.
Hier kan je de specifieke woordenlijst middeleeuwen bekijken.