Onderzoek naar woningnood
Met tien of meer mensen in een klein huisje wonen was in de negentiende eeuw normaal. Gezinnen waren groot, huizen waren klein en er waren ook te weinig huizen. De bron hiernaast laat zien dat de overheid vanaf het begin van de twintigste eeuw iets wilde doen aan de woningnood. De bron is een vragenlijst, die in 1919 door een speciale commissie werd gestuurd aan de gemeente Texel om onderzoek te doen naar de woonsituatie daar.
Het eerste dat de commissie van de gemeente Texel wil weten, is hoeveel arbeiderswoningen er op het eiland zijn. Dat waren woningen speciaal voor arbeiders en hun gezinnen. Het waren kleine woningen met één of twee kamers. In de bron lees je dat er op Texel achthonderd arbeiderswoningen waren.
Vervolgens wil de commissie weten wat de maximale huurprijs voor de arbeiderswoningen is. Door de woningnood betaalden mensen vaak hoge huurprijzen. Ook daar wilde de overheid iets aan doen. Op Texel was de maximale huur voor een arbeiderswoning blijkbaar 2,50 gulden per week. Vandaag de dag zou dat ongeveer zeventien euro per week zijn. Dat klinkt als een lage huur, maar honderd jaar geleden verdienden mensen veel minder geld dan nu.
Soms hadden mensen door de woningnood geen andere keuze dan in een heel slechte woning te wonen. Of met meerdere families in één woning. Daarover wil de commissie ook informatie. Op de vraag hoeveel woningen ‘wegens den onvoldoende toestand onverhuurbaar’ zijn, antwoordt de gemeente dat er geen onverhuurbare woningen zijn, terwijl sommige wel in slechte staat zijn. Meerdere gezinnen in één woning komt volgens de gemeente op Texel niet voor, behalve dan getrouwde kinderen die nog bij hun ouders wonen. Ook die hadden misschien door de woningnood geen andere keus.