In 1852 besloot het gemeentebestuur van Alkmaar om de straatverlichting voortaan door gaslantaarns te laten plaatsvinden. Daarvoor werd iedere straatlantaarn met kaarsen en olie aangestoken. De gaslantaarns waren een grote vooruitgang. Er was minder kans op brand en de kwaliteit van het licht was een stuk beter. Het gevolg was dat er veel meer behoefte kwam aan gas. Ook de opkomst van fabrieken en de daarmee samenhangende ontwikkeling van machines zorgden voor een grotere vraag naar gas. Alkmaar had een gasfabriek nodig.
In eerste instantie werd het Alkmaarse gas geleverd door een groep Amsterdamse zakenlieden onder de naam 'Alkmaarsche Pijpgaz Compagnie’. Zij begonnen vanaf 1853 met het aanleggen van een leidingennet en het bouwen van een gasfabriek aan de Paardenmarkt. In 1882 werd de fabriek overgenomen door het gemeentebestuur onder de naam 'Gemeente gasfabriek'. Hierdoor konden de prijzen omlaag en werd gas voor steeds meer mensen bereikbaar. Het terrein op de Paardenmarkt werd te klein en in 1915 werd aan het Noordhollandsch Kanaal een nieuwe gasfabriek gebouwd.