Op zoek naar de derde man
Aan de vooravond van het Beleg van Alkmaar door de Spanjaarden liepen de spanningen in de omgeving op. Toen duidelijk werd dat Noord-Holland onderdeel van het strijdtoneel zou worden, begonnen de geuzen met het verzamelen van manschappen. Een beroepsleger zoals we dat nu kennen, bestond nog niet.
Om genoeg soldaten te kunnen verzamelen, moesten er dus ook 'gewone mannen' meevechten met de geuzen. Diederik Sonoy, geuzenleider in het Hollands Noorderkwartier, eiste dat iedere ‘derde man’ zich bewapende om mee te vechten tegen de Spanjaarden. Een op de drie weerbare mannen moest dus meevechten.
Op 14 december 1572 stuurde Sonoy een bevelschrift aan de dijkgraaf van het Geestmerambacht en de Schager en Niedorper koggen. De dijkgraaf was de bestuurder van een polder: in dit geval de belangrijkste bestuurder van twee grote polders tussen Alkmaar en Schagen. Hij moest ervoor zorgen dat de steden en dorpen in zijn gebied de ‘derde mannen’ naar Alkmaar stuurden. Wie niet luisterde, zou zó worden gestraft 'dat het haere vrouwen ende kinderen over vijfftich jaeren nog beschreien zullen'!
Zes dagen later stuurde Sonoy een herinneringsbrief, waarin hij de dijkgraaf er nog eens op wees dat de manschappen geleverd moesten worden, ‘up pene van verbrant ende gehangen te worden’: de straf voor niet luisteren was verbranding of ophanging. Sonoy had zelfs al een groep soldaten in Oude Niedorp gelegerd om te zorgen dat zijn dreigement uitgevoerd werd, als niet werd voldaan aan de eis. Soortgelijke brieven stuurde Sonoy ook naar andere gebieden. Zo moesten Castricum, Limmen, Heiloo, Bergen en Schoorl ook hun derde mannen aanleveren, op straffe van het verbranden van de huizen van degenen die niet meewerken.
Waarom denk je dat Sonoy het nodig vond om zulke dreigementen te uiten?
Gebruik de ‘transcriptietool’ om het handschrift per regel te ontcijferen.
Een uitgetypte versie van de brief en een vertaling naar modern Nederlands vind je hier.